Evert van Uitert – Con Amore, naoorlogse abstracte kunst


Vorige pagina  Inhoudopgave Volgende pagina


Aanvankelijk verzamelde Jan Verhoeven geheel op zijn gevoel zonder vooropgezette ideeën, maar gaandeweg ontstond een samenhang en kreeg de verzameling steeds meer een eigen identiteit. Als Jan Verhoeven door een kunstwerk wordt getroffen dat hem niet los laat, wil hij het bezitten om ermee te leven. Voor hem is een kunstwerk een uitdrukking van een temperament, om Emile Zola’s beroemde formule aan te halen. Pas in tweede instantie wil Verhoeven de kunstenaar persoonlijk leren kennen. In veel gevallen bouwde hij met hem een verstandhouding op. Hij heeft altijd van kunstenaars, kunsthandelaren en ontwerpers geleerd, maar volgde, als de ware liefhebber, zijn eigen weg. En hij gaat daarmee voort.

Jan Verhoeven verzamelde abstracte kunst die na de Tweede Wereldoorlog is gemaakt in zowel Amerika als Europa. De van oorsprong Brabantse Jan Verhoeven kocht vanaf de jaren ’60 een groot deel van zijn werken in de VS, waar zijn werk hem heen had gevoerd. Dat land was als grote overwinnaar uit de oorlog te voorschijn gekomen en had bovendien gastvrijheid verleend aan een aantal belangrijke Europese meesters. Het wilde zich nu ook op artistiek gebied als toonaangevend land manifesteren met een avant-garde van eigen signatuur. Die signatuur was abstract. Maar wat werd na de Tweede Wereldoorlog onder abstracte kunst verstaan?

De term abstract doelde in eerste instantie op kunst die geen enkele verwijzing naar de met het oog waarneembare realiteit bevatte. Kandinsky, Malevich en Mondriaan zijn de bekendste voorbeelden. New York had al het Guggenheim, museum voor abstracte kunst en Mondriaan woonde in die stad van 1940 tot zijn dood in 1944. Hij had er ook een aantal medestanders en volgelingen. Toch keerde de later zogenoemde eerste generatie abstract-expressionisten zich van Mondriaan en andere voorgangers met hun hermetische theorieën af. Uiteindelijk had één van de voormannen, Willem de Kooning, nog slechts bewondering voor de persoon van Mondriaan en zijn ernstige kunstenaarschap, maar niet voor zijn theorieën. De naoorlogse generatie in Amerika en Europa had maar één verlangen: vrijheid; ‘notre immense désir’, zoals Constant in een manifest uit 1948 schreef. Men zocht de vrijheid van het experiment en verzette zich tegen etiketten die kunstenaars het gevoel gaven gebalsemd te worden. Daarom waaierde de kunst in verschillende stijlen uit en vermengde men abstractie met figuratieve elementen en een zeer expressief handschrift met rasterachtige ordeningen. In de verzameling van Jan Verhoeven weerspiegelt zich het naoorlogse debat over de moderne kunst.

Toen Verhoeven met zijn verzamelactiviteit in de jaren ’80-’90 op streek kwam, was de eerste generatie abstract-expressionisten al gepasseerd door jongeren en hun nieuwere stromingen. Toch bepaalde de meer lyrische abstractie zijn smaak en belangstelling en kreeg hij achteraf van vrienden een prent van Willem de Kooning cadeau om hem daaraan te herinneren
Intussen had hij zich ook tot de strengere vormen van abstractie gericht. De kortste karakteristiek van zijn verzameling is gegeven met de termen ratio en intuïtie. Die moeten hier niet als scherpe tegenstellingen worden opgevat, maar als polen waartussen zich alle kunst beweegt die de ambities van de oude radicale avant-gardestromingen heeft laten varen.

Eén van de kunstenaars die een voor die tijd representatieve invulling aan het begrip abstractie gaf, was Hans Hofmann (1880-1966). Deze Duitse tijdgenoot van Picasso werkte tussen 1904 en 1914 in Parijs en vanaf 1930 in de VS als schilder, maar vooral ook als docent. Hij vormde een belangrijke schakel tussen de Europese en Amerikaanse moderne kunst. Zijn invloed laat zich in de verzameling van Jan Verhoeven herkennen in het werk van Nieves Billmyer (1909-1999). Zij studeerde vanaf 1946 tot 1954 bij Hofmann in New York. Ook één van Verhoevens favorieten, William Manning (1936), is een Hofmannbewonderaar. Beide kunstenaars werkten, net als Hofmann, in zeer uiteenlopende stijlen. Manning is onder meer vertegenwoordigd met een groot schilderij D-8-38 (1974) in de vorm van een ruit, dat alleen al daarom aan Mondriaan refereert.
Er is behalve een etherisch blauw vierkant, ook een spel van gebogen lijnen op te zien en schilderachtige partijen in wit en geel. Er gaat een zeer subtiele ruimtelijke werking van uit. Het ligt dus voor de hand om eerst aandacht te besteden aan de opvattingen van Hofmann omdat ze een verhelderend licht werpen op de kunst die Jan Verhoeven blijkbaar het zeer heeft aangesproken.

Het voorbeeld van Hans Hofmann
Hofmanns credo – ‘Ik ben een mysterie. De mensen zeggen Hofmann heeft verschillende stijlen. Dat is waar. Ik heb verschillende stemmingen. Ik ben geen twee dagen hetzelfde’- zegt veel over het expressieve karakter van zijn kunst en zijn vrijheid om een bijpassende stijl te kiezen. Maar van louter zelfexpressie is geen sprake. Hofmann liet zich zowel door de natuur als door de spirituele werkelijkheid inspireren. Met dat laatste, door hem ‘the surreal’ genoemd, doelde hij op een realiteit die door bewuste en onbewuste krachten van de geest van de kunstenaar wordt geschapen. In een korte formule gegoten: ‘The Real in art never dies, because its nature is predominantly spiritual’. Of in andere woorden: ‘Art is something absolute, something positive, which gives power just as food gives power’.Hofmanns eveneens vaak aangehaalde theorie over het maken en de werking van het schilderij luidt ‘push and pull’ (duwen en trekken) en heeft betrekking op de gelijktijdige werking van het vlak en van de ruimtelijke suggestie die wordt opgeroepen. Dat komt in zijn werk en dat van anderen het duidelijkst tot uiting in het gebruik van elkaar overlappende vormen als vierkanten en rechthoeken. Kleur en verfopdracht, van pasteus tot doorschijnend, nuanceren die werking. De vormen variëren van zeer precies gedefinieerd tot vormen die door de verfmaterie worden opgeroepen of ontstaan door het heftige handschrift van de schilder. De beroemde ‘drippings’ van Jackson Pollock roepen het beeld op van over elkaar geworpen netten die een ondiepe ruimte suggereren.Hofmann onderscheidde het tweedimensionale ritme van het oppervlak en een ‘ritme van de diepte’. ‘Everything rhythmically organic is true. Everything which results from proper feeling for rhythmically organised spiritual units is true and alive – alive with itself. When we lose the sense for such true beauty we lose our natural sense for the rich flavour of live, which is the basis for all inspirational work’. En tot slot Hofmanns stelling: ‘The plastic artist is concerned with the music-like relationships of plastic units just as the musical artist is concerned with the harmonic relationships of musical units’.

Het lyrische handschrift van de schilder
Ernest Briggs (1923-1984), afkomstig van de westkust van de VS, trok in 1953 naar New York waar hij de hoogtijdagen van het abstract expressionisme meemaakte. Dat is goed te zien in zijn schilderij June uit 1953. Het jaar daarop schilderde hij May waaruit drippings à la Pollock zijn verdwenen al blijft het een explosie van kleur en is er meer ordening ontstaan. In The Couple uit 1958 ging Briggs nog en stap verder in een ritmische ordening en dempte hij zijn kleurgebruik
In de theorieën van de abstracte kunst werd vaak een beroep gedaan op het begrip ritme omdat de voorstellingsloze abstracte kunst alleen met voorstellingsloze muziek vergeleken kan worden. De bij uitstek zo ritmische jazz genoot een grote populariteit onder kunstenaars en Mondriaan ontpopte zich in New York, gezien zijn Victory Boogie Woogie, tot een geïnspireerd liefhebber van dit genre van de jazz. Voor Amerikaanse abstract-expressionisten was de jazz bovendien een nationale kunst die de nadruk op het Amerikaans karakter van hun werk ondersteunde. Van de abstract-expressionisten van het eerste uur is alleen Willem de Kooning (1904-1997) met een prent uit 1970 in de collectie vertegenwoordigd. Die prent geeft de intuïtieve richting aan.
In zijn bekende soepele handschrift zette De Kooning enkele schrifttekens neer die, anders dan de Oosterse kalligrafie waarop De Kooning zich baseerde, niet vallen te lezen.

Hofmanns principe van het ‘push and pull’ komt overduidelijk tot uiting in een aantal schilderijen van Erik van der Grijn (1941) uit late jaren ’80 en ’90. In zichzelf gesloten vormen als egaal zwarte rechthoeken en kruisen lijken te zweven voor een zeer expressief geschilderd fond waarin minder duidelijke overlappingen zijn gemaakt door transparante overschilderingen. Van der Grijn is bovendien een voorbeeld van een kunstenaar die in sterk uiteenlopende stijlen schildert. Vroege werken uit 1964 in de collectie sluiten aan bij Malevich suprematisme, vooral het asymmetrisch geplaatste zwarte kruis op een witte ondergrond. Zijn werk uit de jaren ’80 roept herinneringen op aan Ad Reinhardt (1913-67), die altijd abstract had geschilderd en beroemd werd met zijn strakke zwarte schilderijen (sinds 1953) waarmee hij zich afzette tegen voorgangers als Jackson Pollock en andere abstract-expressionisten. Het leverde hem de bijnaam ‘zwarte monnik’ op. Hij was bovendien een begaafde theoreticus met een mooie polemische toon. In een Statement uit 1952 pleitte hij voor het uitbannen van geheiligde stijlkenmerken van de Action Painters in een lange reeks verboden waarin onder andere waren opgenomen: ‘no structure, no paint qualities, no impasto, no plasticity, no relationships, no irrationalism, no low level of consciousness’, met als uitkomst: ‘no confusing painting with everything that is not painting’. Houdt de New York School schoon, was zijn boodschap toen het succes begon te komen. Met dit strenge pleidooi voor een compromisloze, minimalistische abstracte kunst werd hij een inspiratiebron voor jongere kunstenaars. Men sprak van de ‘post painterly abstraction’ die leidde tot een herontdekking van de oudere geometrische abstractie, al reageerde men tevens op compositieschema’s van bijvoorbeeld Mondriaan die een sterk hiërarchische ordening te zien geven.

Lyriek en bezonnenheid, het doorwerken van verschillende tradities
Daarmee zijn we aangekomen bij de andere pool in Verhoevens verzameling. De koele kant van de abstractie wordt behalve door werken van Erik van der Grijn, ook vertegenwoordigd door Seymour Boardman (1921-2005), ‘de meest veelzijdige abstracte schilder in mijn verzameling’, volgens Jan Verhoeven. Boardman, die ruim in de verzameling is vertegenwoordigd, bewoog zich tussen lyrische en een constructivistisch geïnspireerde abstracte kunst. Green-Blue uit 1959 en Uncertain pink uit 1960 zijn los geschilderd over een losjes neergezet raster. Het is een tijdlang een veel gebruikte kunstgreep geweest om orde en chaos in evenwicht te houden. In de late jaren ’60 en begin jaren ’70 ging Boardman over op streng geordende composities waaruit de schilderachtige verfstreek verdwenen was. Hiertoe behoort een aantal zwarte schilderijen uit 1971-72. Uit 1979 stammen twee grote werken met de titel Color Field. Ze sluiten, door hun combinatie van grote kleurvlakken en een stelsel van dunne lijnen aan de randen, nauw aan bij het werk van Richard Diebenkorn uit voorafgaande jaren. Met een reeks kleine, schetsmatige schilderijtjes uit de jaren ’90 keerde Boardman terug naar een meer schilderachtige stijl.

Het constructivisme is programmatisch vertegenwoordigd door een constructie van Clement Meadmore (1929-2005) getiteld Hommage aan Lissitzky, één van de bekendste Russische constructivisten uit de jaren ’20. De concrete kunst vinden we terug bij de Amerikaanse Griek Nassos Daphnis (1914), die niemand minder dan Mondriaan als startpunt nam. Direct na de oorlog waren Fritz Glarner, Harry Holtzman, Burgyone Diller en andere kunstenaars van de American Abstract Artists (aaa) hem daarin voorgegaan. Maar zij hadden met hun internationalisme nooit het artistieke toneel in de VS kunnen veroveren.

Nassos Daphnis was laat begonnen en maakte tussen 1949 en 1953 in Europa zijn eerste geometrische schilderijen. In de VS analyseerde hij het werk van Mondriaan in twee schilderijen. ‘Ik ontdekte dat, hoewel ik zijn werk inventief vond, het ook beperkt was doordat de kleuren als het ware verzwolgen werden door de zwarte lijn, gevangen zaten, en niet voorbij dat punt kwamen’, meende hij. Daphnis wilde meer vrijheid en ruimte. In een serie van drie werken respectievelijk uit 1955, ’57 en ’58 is zijn weg te volgen. In het vroegste schilderij worden okergele rechthoeken op een witte ondergrond bedekt door een rood vlak, waarin rechthoeken zijn uitgespaard zodat het wit van de ondergrond en de gele rechthoeken te zien zijn. Daarbovenop zijn liggende en staande zwarte rechthoeken aangebracht. Op die manier ontstond een gelaagd ruimtelijk schilderij. In het tweede doek werkte Daphnis met rode, blauwe en gele lijnen die een rechthoekig patroon vormen. De volgorde van de kleuren is dezelfde: van onder naar boven geel, rood, en zwart. In het laatste doek combineerde de schilder lijnen en vlakken, opnieuw op een wit fond dat grotendeels verdwijnt achter de gele, rode, donkerblauwe en zwarte vlakken, die het karakter hebben van brede lijnstukken zodat ze makkelijker kunnen samengaan met de dunne gekleurde lijnen. Bovendien zijn delen van het witte fond met een grijze kleur ingevuld. Het is de meest complexe compositie van de drie. Zijn latere werken wijken sterk van het Mondriaanse kleurenschema af. Maar geheel in de traditie zocht ook Daphnis naar monumentale toepassingen van zijn kunst, bijvoorbeeld met een doorlopende wandschildering met een lengte van 28 meter.
Een merkwaardig uitstapje vormen de naturalistisch weergegeven bloemen die in de verte aan zeefdrukken van Andy Warhol herinneren. De symmetrische opbouw van een bloem is al eeuwen uitgangspunt voor geometrische ornamenten geweest en gold als een bewijs dat de schepper een wiskundige was.

Concreet en zeer geometrisch
De meeste voorbeelden van de koele, rationele abstractie in de verzameling komen echter niet uit Amerika, maar uit België en Nederland. Vertegenwoordigd zijn Belgen als Gilbert Decock en Mark Verstockt en Nederlanders als Jaap Egmond en Ger de Joode. Zoals de vrije verfstreek typerend is voor de lyrische abstracte, is het vierkant dat voor de geometrisch abstractie. Jan Verhoeven ondergaat, na zijn expressieve begin, nu het heldere werk van Gilbert Decock (1928-2007) als de ultieme harmonie. Met minder middelen kan volmaaktheid niet worden bereikt.
Jaak Frontier dichtte de volgende haikus voor Gilbert Decock: ‘Het vierkant sticht de/ stilte, vol-ledig rust/ in zijn kern de cirkel’ en ‘In de kanteling/ tekent zich de zekerheid/ van het vierkant af’. Veel van Decocks werk is geschilderd op een vierkant formaat en bestaat uit een vierkant dat de contouren van het kader herhaald en een vierkant dat ten opzichte van dat binnenvierkant iets is gedraaid of gecombineerd met lijnstukken langs de rand en binnenwaarts gericht.

Eenzelfde fascinatie voor het vierkant treffen we bij de Amersfoorter Ger de Joode (1939) aan die een reeks tekeningen met de titel Exercities in vierkant maakte. In zijn schilderij Rotaties iii 0803 uit 2003, geschilderd met acryl op een fijn katoenen doek van 80 x 80 cm. om een zo strak mogelijk resultaat te verkrijgen, bestaat het fond uit concentrische vierkanten afwisselend donker en licht. Daaroverheen ligt een regelmatig patroon van kleine, elkaar overlappende vierkanten op de diagonalen geplaatst. In de onderverdelingen daarvan zit een opeenvolging van lichte naar donkere nog kleinere driehoekjes. Daardoor en door de overlappingen ontstaat de illusie van rotatie. Om het geheel nog complexer te maken, varieerde De Joode zijn grijzen niet alleen naar toonwaarde, maar ook naar kleurwaarde zodat er een soort geordende schemering over het schilderij hangt. De Joode sluit, via zijn leermeester Berend Hendriks van de Arnhemse academie, aan bij de Bauhaustraditie en hij zegt zijn leermeester in het vak ‘wetmatig beelden’ na: ‘Het ordenen is een algemene vorm van denken’.
Los van de natuur staat dat alles echter niet. Aansluitend bij een oude, respectabele kunsttheorie, concludeerde De Joode al uitkijkend over het steeds wisselende wateroppervlak van de Merwede, dat ‘wetten van de natuur op dezelfde wijze functioneren als die van de kunst’. De kunstenaar schept zijn werk niet naar de natuur, maar volgens de natuur, zoals men denkt dat de natuur zelf te werk gaat.

Ook Mark Verstockt (1930) bedient zich in zijn werk vaak van ‘het harmonieuze, universele vierkant’ en de kubus als basiselement. Door plexiglas en geperforeerde metalen platen te gebruiken, bereikt hij fraaie optische effecten. Ruimtelijke illusies geven zijn werk een bijna elegante uitstraling. Dat geldt ook voor zijn zogenaamde pyrographieën, werken waar op handgeschept papier de lijnen niet zijn getekend maar geschroeid. De ordeningen zijn eenvoudig. Het bijzondere effect ontstaat door kleine toevallige variaties in de strekte van de kunststukken. Verstockts gevoel voor de esthetische mogelijkheden van techniek en materiaal geven hem een bijzondere plaats binnen de vaak zo strenge geometrische familie.

De reliëfs van Jaap Egmond (1913-97) zijn via een strikt mathematische weg gevonden ordeningen. Maar in de resultaten zijn de voorafgaande rekensommen niet meer direct te herkennen. Behalve witte reliëfs, gebruikte hij ook metalen vierkantjes in verschillende standen ten opzichte van de ondergrond aangebracht om op die manier gebruik te kunnen maken van interessante reflecties. Zijn glanzende driedimensionale, metalen beelden, opgebouwd uit onregelmatige stereometrische lichamen, spiegelen nog meer hun omgeving.

Kleine correcties en een aanvulling van de collectie
Jan Verhoevens verzamelactiviteit was door zijn werk lange tijd op Amerika gericht. De Nederlandse lyrische abstractie van direct na de oorlog is dan ook niet vertegenwoordigd. In zijn collectie bevinden zich twee werken van de Hagenaar Wil Bouthoorn (1916-2004) uit 1957 om het verzuim enigszins te vergoeden. Bouthoorn gebruikte in die tijd zwarte contouren en heftige kleuren. ‘Men moet zich bevrijden van alle figuratieve middelen en toch een figuratieve vertaling schilderen’, schreef Bouthoorn. Hoewel niet duidelijk is wat we onder een ‘figuratieve vertaling’ moeten verstaan, past die uitspraak toch in het compromis tussen figuratief en non-figuratief waarnaar schilders na de oorlog op zoek waren. In Bouthoorns compositie zijn de figuratieve elementen makkelijk te herkennen.

In de laatste jaren viel het oog van Jan Verhoeven in Buenos Aires op het werk en vervolgens op de persoon van Daniela Presta (1975). Zij werkt sinds 2001 in Madrid en verbindt in haar kunst verschillende tradities en landen. Jan Verhoeven werd gefascineerd door haar materiaalgebruik. Op haar doeken speldt ze soms kleine stukjes stof en plakt zij foto’s op. Ook combineert zij geschilderde vlakken met getekende vormen en gebruikt ze schrift zoals Cy Twombly vaak heeft gedaan. Het zijn sporen van menselijk (vooral vrouwelijk) leven. Abstractie en figuratie zijn in één geheel opgenomen.

Ruimtelijk werk
De beelden en constructies in Verhoevens verzameling zijn als aanvullingen bedoeld. Er is eenzelfde contrast tussen de geabstraheerde naakten van Eja Siepman van de Berg (1947) en de non-figuratieve constructie Hommage aan Lissitzky van Meadmore, die een afzonderlijke plaats in zijn oeuvre inneemt. De Australiër Clement Meadmore (1929 – 2005) kwam in 1963 naar New York. Eric Gibson schreef in zijn monografie: ‘Prefiguring his later inclinations, Meadmore’s first sculptures alternate between a rigorous geometry and a simmering expressionism’. Daarmee sluit Meadmore goed aan bij schilders die ook grote stijlwisselingen kennen.
De reliëfs en beelden van Jaap Egmond en de kleine, uit halve cilinders opgebouwde constructies van Henk van Putten (1936) komen voort uit de constructivistische traditie. Van Putten is behalve beeldend kunstenaar ook amateurmusicus en een groot liefhebber van Bach. ‘Zijn muziek kan mij tot huilen toe beroeren, mij in een euforie brengen die buitengewoon mystiek aan doet. Dat kan verstildheid zijn, vreugde of bewogenheid: de complexiteit van de schijnbare eenvoud. Muziek en speciaal de muziek van Bach beheerst mijn leven en werk’. Het is een bijna vaste verbinding tussen concrete kunst en Bach waarvan ook al bezoekers aan het Parijse atelier van Mondriaan getuigden.

Het wandbeeld, dat bestaat uit een kleine zwarte kruisvormige constructie en een langgerekte witte doos die ritmisch is onderverdeeld, van de hand van Johan Claassen (1943) uit 1998 lijkt een lyrische verwerking van het constructivistische idioom. Het werk draagt de titel Voor Messiaen, de naam van de befaamde moderne componist Olivier Messiaen (1908-92), die grote belangstelling had voor Hindoe-ritmes. Voor hem was ritme, net als voor vrijwel alle abstract werkende kunstenaars, het essentiële element van zijn kunst. Bovendien inspireerde Messiaen zich op het gezang van vogels, op de natuur dus. Het wandbeeld van Claassen is op een verfijnde manier muzikaal onderverdeeld.

De laatste twee kunstenaars leggen een duidelijk verband met de muziek. Die vergelijking kent een lange traditie die met kracht is ingezet door romantici uit het begin van de negentiende eeuw en een voorlopig hoogtepunt bereikte in de symbolistische kunst waaruit op zijn beurt de twintigste-eeuwse abstractie voortkwam. ‘De la musique avant toute chose’, muziek voor alles, luidde het artistieke credo van de dichter Paul Verlaine (1844-96) dat tot vandaag weerklank vindt. Muziek imiteert niets, op wat klokgelui, vogelgezang of een kanonschot na, maar oefent met haar eigen middelen een sterke werking op onze emoties uit. Overgebracht naar de abstracte kunst spreekt men over de muziek van kleuren en de ritmische verdelingen van lijnen en vlakken. De wetten van de abstracte kunst zijn die van de muziek, van Bach tot jazz.

Jan Verhoeven bespeelt geen instrument, hij fotografeert met een oog voor het abstracte.

Prof. dr. Evert van Uitert (1936) is emeritus hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteiten van Amsterdam en Utrecht. In 1983 promoveerde hij op het proefschrift Vincent van Gogh and Paul Gaugain in creative competition. Van 1985 tot en met 2001 was hij als hoogleraar kunstgeschiedenis verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn inaugurele rede Het geloof in de kunst (1986) veroorzaakte enige opschudding.


Vorige pagina  Inhoudopgave Volgende pagina


Comments are closed.